Toetsing van besluiten in het rechtspersonenrechtPromovendus: Mw. Dr. A.J.M. Klein Wassink
Promotie: Amsterdam, 19/6/2012
Abstract:
Annette Klein Wassink onderzocht welke mogelijkheden er in het Nederlandse rechtspersonenrecht zijn om besluiten van organen van rechtspersonen te toetsen. Zij constateert dat er verschillende mogelijkheden zijn om een besluit aan de rechter voor te leggen. Wie tegen een besluit wil optreden is aangewezen op de algemene regeling voor de toetsing van besluiten in artikelen 2:14 en 15 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Daarnaast komt het voor dat een besluit via het enquêterecht of via het vermeende onrechtmatige karakter van het besluit aan de rechter wordt voorgelegd.
Klein Wassink laat aan de hand van wetgeving, literatuur en rechtspraak zien hoe de toetsing van besluiten zich ontwikkelde. Sinds de invoering van het eerste wettelijke voorschrift voor de toetsing van besluiten waren verschillende regelingen van kracht. Ondanks uiteenlopende redacties functioneerden die niet altijd goed. De bezwaren tegen de regelingen vormden de aanleiding tot herzieningen. Daardoor werden die bezwaren weggenomen, maar de nieuwe regelingen leidden tot nieuwe bezwaren. In haar onderzoek inventariseerde Klein Wassink welke knelpunten er zijn bij het toepassen van de regelingen in de praktijk. De belangrijkste daarvan hangen samen met de manier waarop het begrip besluit in boek 2 BW wordt ingevuld en de beperkte sanctiemogelijkheden die de rechter heeft. In de context van boek 2 BW worden alleen de op rechtsgevolg gerichte beslissingen van organen (bijvoorbeeld de benoeming van een bestuurder) van rechtspersonen als besluit gekwalificeerd. Dat beperkt de reikwijdte van de regeling. Dat een beslissing niet op rechtsgevolg is gericht (bijvoorbeeld ingaan op een openbaar bod) betekent niet dat die beslissing niet van belang kan zijn voor de rechtspersoon. Dit type beslissing zou wel aan de rechter moeten kunnen worden voorgelegd. Verder zijn de door de rechter te treffen maatregelen beperkt. De rechter kan verklaren dat een besluit nietig of vernietigbaar is. Wie een voorlopig oordeel van de rechter wil, kan dat alleen bereiken via een kort geding. Dat heeft praktische bezwaren: er is een tweede procedure nodig en de rechter die een voorlopig oordeel geeft is niet dezelfde als die over het hoofdgeschil oordeelt.
Klein Wassink doet enerzijds voorstellen om de huidige regeling te verbeteren door de bestaande wetgeving aan te passen. Anderzijds doet zij voorstellen om het toetsen van besluiten op een andere manier te benaderen. De kernelementen van haar voorstel zijn een andere invulling van het begrip besluit en andere sanctiemogelijkheden voor de rechter. Verder stelt zij voor de mogelijkheid een voorlopig oordeel van de rechter te vragen in de procedure te integreren. Hiermee hoopt Klein Wassink een bijdrage te leveren aan de effectiviteit van de regeling voor de toetsing van besluiten.