|
||||||||||||||||||||
|
Rechtspersonen in Europa
Leiderschap, managementstijl en communicatie - Programmaopzet - Methodiek en beoogde resultaten - Relatie tot de onderzoekschool - Academische reputatie en effecten van de samenwerking Leiderschap, managementstijl en communicatieHet programma Rechtspersonen in Europa wordt geleid door de coördinerend onderzoeksleider, tezamen met de onderzoeksleiders, verbonden aan de participerende instellingen. De contacten tussen coördinator, onderzoeksleiders, senior onderzoekers en onderzoekers kennen een hoge frequentie, waarbij de betrokkenheid van andere dan onderzoeksleiders bij vormgeving en management van het project groot is. De intensiteit van feitelijke samenwerking binnen het project leidt tot een bottom-up management structuur, waarbij het management veeleer een coachend- dan een sturend karakter draagt. De coördinerend onderzoeksleider zorgt er voor dat bijstellingen in onderzoeksfocus en -aanpak helder worden gepresenteerd aan de onderzoeksgemeenschap, welke presentatie ten minste één maal per jaar ter discussie wordt voorgelegd op het projecttreffen tijdens het jaarcongres. ProgrammaopzetOorspronkelijke probleemstelling en doelstellingenDe in oorsprong geconcipieerde programmaopzet is nog steeds goed herkenbaar in de huidige opzet. De toenmalige structuur focuste, zoals nog steeds, vooral op problemen van harmonisatie en implementatie. Ten opzichte van de eerste versie is het onderzoeksaccent minder komen te liggen op het (Europees) recht der vrijwillige organisaties (verenigingen en stichtingenrecht), zij het dat in de komende onderzoeksperiode dit topic weer hoog op de onderzoeksagenda staat in het kader van het geplande onderzoek naar groepsacties en de positie van 'maatschappelijke organisaties' (NGO's) en hun aangeslotenen in het kader van mogelijke beïnvloeding van maatschappelijk verantwoord ondernemingsbeleid. De onderzoeksagenda is in significante mate beïnvloed door de Europese en zelfs mondiale discussie over Corporate Governance, waarbij vooral wordt gefocusseerd op aspecten van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen. Bijstelling van de onderzoeksagenda heeft enerzijds te maken met de urgentie van het onderwerp en anderzijds met het feit dat het Nederlands Verenigingen- en Stichtingenrecht, ook in vergelijkend perspectief, in hoge mate is uitgekristalliseerd, terwijl Europese initiatieven te komen tot bovenstatelijke regulering al geruime tijd geen sprankeling vertonen. Actualisering; huidige programmaopzetAls boven opgemerkt speelt de actualisering van de onderzoeksagenda vooral op het stuk van Corporate Governance, en meer in het bijzonder Corporate Social Responsibility. De kern van de agenda is gehandhaafd en vormt ook in de toekomst het uitgangspunt van onderzoek binnen dit project. Het onderzoeksprogramma valt thans uiteen in een viertal grotere onderzoekslijnen, die hieronder kort zullen worden beschreven. Het betreft:
1. Aspecten van formele harmonisatieEén van de belangrijkste onderzoekslijnen in dit programma is de bestudering van de wijze van implementatie van Europese regelgeving op het terrein van het ondernemingsrecht in ruime zin in de nationale rechtstelsels van de lidstaten. Onverminderd dwingen de stormachtige ontwikkelingen op dit dynamisch rechtsgebied tot definiëring van gemeenschappelijke grondslagen en algemene beginselen in en tussen de verschillende rechtssystemen. Het harmonisatieproces op het terrein van het vennootschapsrecht is sinds de eerste harmonisatierichtlijn, die in 1968 het licht zag, krachtig op gang gekomen. In deze ontwikkeling zijn ook duidelijke tendensen waarneembaar om de eigen rechtscultuur van lidstaten, ook op dit gebied van het recht, te beschermen, waarbij gebruik gemaakt wordt van de vrijheid tot nationale inkleuring van Europese uitgangspunten, die de richtlijnen regelmatig bieden. Ook vanuit deze invalshoek manifesteert zich de noodzaak onderzoek te doen naar gemeenschappelijkheid van rechtsculturen en rechtsbeginselen. In dit kader valt veel interessants waar te nemen. Zo kan bemerkt worden dat er landen zijn die van nature een terughoudende positie innemen wanneer het gaat om aanpassing van nationaal recht, terwijl andere landen steeds een gulle houding innemen waar het betreft de wijze van implementatie van richtlijnuitgangspunten. Een fraai voorbeeld wordt getroffen in de wijze van implementatie van het verbod van financiële assistentie zijdens de vennootschap bij verkrijging van aandelen in haar kapitaal door derden, zoals dat in de tweede richtlijn handelend over kapitaalbescherming is opgenomen. De richtlijn spreekt in artikel 23 van het verkrijgen van aandelen. In Nederland, waar een traditie van brede implementatie van richtlijnen op het terrein van het ondernemingsrecht bestaat, oordeelt men dat, gegeven de ratio van de regeling (kapitaalrealiteit), ook het nemen van nieuwe aandelen bij een emissie onder het bereik van het verbod dient te vallen, en zo wordt, in de Nederlandse wetgeving, financiële assistentie door de vennootschap verboden bij het nemen of verkrijgen van aandelen door derden. Andere landen, zoals Frankrijk, voorzagen de problemen die het verbod in de praktijk met zich zou meebrengen, bijvoorbeeld in termen van het realiseren van overnames, en gaan over tot een stringente tekstuele uitleg en beperkte implementatie, zodat aldaar het nemen van aandelen niet wordt geraakt door het verbod. Over deze boeiende thema's handelden de workshops ondernemingsrecht op de Corsendonckcongressen van 2004, 2005 en 2006, waar presentaties werden verzorgd door een groot aantal onderzoekers van de participerende instellingen alsook andere Universiteiten als Leiden, uitmondend in een stevig aantal publicaties en de aanzet vormend voor initiatieven als het project "Fusie en Overname, een serie van 15 boeken over het M&A-proces, uitgegeven door Uitgeverij Paris te Deventer onder redactie van Steins Bisschop (Nyenrode/Maastricht) en Schwarz (Maastricht), in welke serie inmiddels 9 delen verschenen, en het project European Company Law, waarover hieronder meer. De Maastrichtse promotie van Martha Meinema binnen het deelproject (Dwingend recht voor de besloten vennootschap. Een beschouwing over de contractsvrijheid van aandeelhouders in rechtsvergelijkend perspectief, Deventer: Kluwer, 2003, promotores Schwarz en De Kluiver) heeft het denken over het hanteren van dwingendrechtelijk vennootschapsrecht in Nederland krachtig beïnvloed. Inmiddels heeft de politieke wens om te komen tot flexibilisering van het BV-recht geleid tot indiening van een Wetsontwerp Flexibilisering en Vereenvoudiging van het BV recht, op basis van het expert-rapport van de Commissie De Kluiver (2004). Deze operatie, onder meer gericht op een genuanceerder toepassing van het Richtlijnenstelsel van kapitaalbescherming (2e EG-Richtlijn en de aanpassing daarvan in de SLIM-operatie) op vennootschappen met een besloten karakter, heeft binnen het onderzoeksprogramma geleid tot stevige Europees- en transnationaal georiënteerd onderzoeksresultaten. Een andere, in dit kader boeiende, observatie is het feit dat een min of meer volledige harmonisatie slechts bereikt lijkt te kunnen worden wanneer het gaat over onderwerpen die geen nationaal historische of culturele lading hebben, terwijl harmonisatie rond gevoeliger thema's in de praktijk toch buitengewoon lastig blijkt te zijn, hetgeen leidt tot een relatief grote vrijheid voor nationale wetgevers om de eigen karakteristieken van het nationale recht te laten doorklinken bij implementatie van het richtlijnenrecht. Zo bleek het jaarrekeningenrecht eenvoudig en in ver gaande mate harmoniseerbaar, terwijl zulks bijvoorbeeld absoluut niet geldt voor onderwerpen als overname van kapitaalvennootschappen tegen de wens van het zittend bestuur in. In dit kader werd, in samenwerking met collegae van de Utrechtse en Leidse zusterfaculteiten werd het initiatief genomen tot de start van een 'losdelige' serie European Company Law, in welke serie vennootschapsrechtelijke onderwerpen in Europees vergelijkend perspectief zullen worden behandeld, waarbij het accent in belangrijke mate zal komen te liggen op bestudering van de wijze van implementatie van richtlijnenrecht binnen de verschillende lidstaten. Op dit moment is het eerste deel in deze serie verschenen getiteld "European Company Law in Accelerated Progress (red. S.M. Bartman), een bundel gepubliceerd naar aanleiding van een onder auspiciën van de Onderzoekschool georganiseerd congres te Leiden (23 september 2005). Aan dit congres namen diverse senior onderzoekers uit het project deel, waaronder Dorresteijn, Lennarts en Schwarz, die hun bevindingen ook in bedoelde bundel publiceerden. De serie wordt uitgegeven door Kluwer International. De redactie wordt gevormd door Prof. A. Dorresteijn (UU), Prof. S. Bartman (UL) en Prof. C.A. Schwarz (UM). De samenwerking in dit kader is vormgegeven binnen het Center for European Company Law. Door dit Center zullen twee-jaarlijks internationale congressen worden georganiseerd aan de participerende instellingen. Op 22 november 2007 vindt in Utrecht het tweede congres plaats rond het thema grensoverschrijdende fusies en splitsingen in Europa. In 2009 zal het congres worden georganiseerd in Maastricht. Congressen vinden plaats onder auspiciën van de Onderzoekschool. Ook binnen het verband van dit Center for European Company Law wordt, in samenwerking met Kluwer International, de uitgave verzorgd van het Engelstalig tijdschrift European Company Law. Dorresteijn en Schwarz maken deel uit van de Scientific Editorial Board van dit tijdschrift, waarin ook door andere participanten in dit deelproject wordt gepubliceerd.. 2. Aspecten van materiële harmonisatieNaast harmonisatie van vennootschapsrecht in formele zin, heeft de internationaliserende praktijk ook een zeker harmoniserend effect, in welk kader verschillende uitgangspunten in het juridisch denken tot buitengemeen boeiende vraagstukken kan leiden. Men denke bijvoorbeeld aan de problemen die de verschillende opvattingen over het karakter van de rechtspersoon met zich brengen. In bijvoorbeeld de Angelsaksische wereld wordt de rechtspersoon gezien als (de resultante van) een overeenkomst, terwijl in andere landen als bijvoorbeeld Nederland een institutionele zienswijze wordt gehanteerd, waarin de rechtspersoon bij de oprichting als instituut ontstaat en is losgezongen van oprichters of aandeelhouders. In die laatste opvatting wordt de rechtspersoon veelal dwingendrechtelijke regelingen geregeerd en is er, bijvoorbeeld, nauwelijks ruimte voor overeenkomsten tussen aandeelhouders, dat terwijl in de contractuele opvatting de basering van de rechtspersoon op (deel)overeenkomsten het uitgangspunt is. Juist de rechtsvergelijkende verdieping schept hier fraaie vergezichten, die niet alleen wetenschappelijk hoogst interessant zijn, maar ook voor de praktijk van groot belang zijn. Men denke bijvoorbeeld aan mogelijke acceptatie van 'Incorporation by reference' in de Nederlandse vennootschapspraktijk. Een omgekeerde tendens is overigens waarneembaar in het thans voorliggend wetsvoorstel betrekkelijk de flexibilisering en vereenvoudiging van het BV-recht. Een belangrijk element in dit voorstel is het ontkoppelen van het kapitaalbeschermingsrecht van de 2e EG richtlijn en de wettelijke regeling voor de BV. 3. Corporate GovernanceDaarnaast richt de onderzoeksgroep zich niet alleen op bestudering van het recht binnen de EG, maar wordt ook sterk gekeken naar het Amerikaans recht, dat het Europees vennootschapsrecht steeds krachtiger doordesemt, en dan wordt niet alleen gedoeld op het Engels vennootschapsrecht, maar ook op continentaal Europese rechtstelsels. Zo kennen wij bijvoorbeeld sinds kort het 'record-date-system' in het Nederlands vennootschapsrecht en spelen Amerikaanse uitgangspunten een belangrijke rol in belangwekkende discussies als die over corporate governance en het creëren van een level-playing field op het terrein van de overnemingenmarkt, thema's waarover binnen de onderzoeksgroep zeer regelmatig is gediscussieerd en gepubliceerd. In dit kader moet ook gewezen worden op de recente turbulentie op de overnemingenmarkt in continentaal Europese en vooral ook Nederlandse context, mede in de context van de verlate implementatie van de 13e EG harmonisatierichtlijn Vennootschapsrecht 'on Mergers and Take-Overs". Thans zien we aldaar hetgeen zich in de VS reeds sinds lang voordoet, nl. activistisch aandeelhouderschap en de neiging tot straffe beïnvloeding van het bestuursbeleid binnen kapitaalvennootschappen, bijvoorbeeld op het stuk van de binnen de vennootschap gekozen strategie. Onderzoek binnen de onderzoeksgroep verricht toont aan dat er enerzijds sprake is van een feitelijke ontkrachting van de verschillen tussen het Rijnlands- en het Angelsaksisch bestuursmodel. Bij rechtsvergelijkende studie blijkt één van de triggers te zijn gelegen in het feit dat in geheel Europa de oplossing voor verbetering van de corporate governance wordt gezocht in versterking van de vennootschappelijke positie van de aandeelhouder, in hoge mate vanuit de gedachte dat het toekennen van reële zeggensmacht de interesse tot uitoefening van aandeelhoudersrechten zal stimuleren. Een voorzichtige aanname is dat dit in het algemeen niet het resultaat blijkt te zijn en dat hedge funds en andere activisten de versterking van de aandeelhouderspositie gebruiken terwijl overigens het aandeelhoudersabsenteïsme groot blijft. De benoeming van de deeltijdhoogleraar Prof.mr. Steins Bisschop als Hoogleraar Ondernemingsrecht, i.h.b. Corporate Governance aan de Maastrichtse Faculteit per 1 juli 2007, zal het onderzoek op dit terrein zeker versterken. Prof. Steins Bisschop maakt overigens al enige tijd deel uit van onderhavige Ius Commune Onderzoeksgroep. Tenslotte zijn in het kader van materiële harmonisatie Europees rechtelijke ontwikkelingen op het terrein van het 'Ondernemingsrechtelijk IPR in Europa' van groot belang. Met name dient hier te worden gewezen op de recente baanbrekende jurisprudentie op het terrein van vestigingsvrijheid van rechtspersonen in Europa van het Europees Hof en de consequenties daarvan voor de internationaal privaatrechtelijke benadering van buitenlandse rechtspersonen in de verschillende Europese jurisdicties. De manifeste vrijheid van vestiging van rechtspersonen binnen Europa uit die jurisprudentie voortvloeiend heeft geleid tot toenemende concurrentie van rechtssystemen. Deze nieuwe, Darwinistische wijze van benadering van rechtssystemen biedt een ander referentiekader bij beoordeling van rechtsontwikkelingen op het stuk van het ondernemingsrecht. 4. Maatschappelijk Verantwoord OndernemenTenslotte heeft de onderzoekssamenwerking sinds 2003 geleid tot het inzetten van een nieuwe onderzoekslijn binnen dit deelproject. De discussie over Corporate Governance zoals die binnen Europa wordt gevoerd, besteedt, zo meenden de initiatiefnemers, te weinig aandacht aan het element van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO) c.q. Corporate Social Responsibility (CSR). In 2005 verscheen de bundel 'Maatschappelijk verantwoord ondernemen; Corporate Social Responsibility in a Transnational Perspective', onder redactie van Hamers, Schwarz en Steins Bisschop alsmede, vervolgens, een stevig aantal publicaties rond dit thema in nationale en internationale tijdschriften, mede mogelijk gemaakt door een krachtige onderzoekssubsidie van het Ministerie van Economische Zaken. De onderzoekssamenwerking binnen het multi-disciplinair onderzoeksteam, onder leiding van Prof. Jaqueline Cramer, heeft geleid tot een sterke verbreding van de onderzoeksscope op dit vakgebied. Thans wordt gewerkt aan een onderzoeksvoorstel dat zich zal richten op de rechtseconomische analyse van het verschijnsel CSR (Faure/Schwarz). Overigens heeft deze onderzoeksactiviteit geleid tot de ontwikkeling van een Master-vak Corporate Social Responsibility en wordt thans gewerkt aan postdoctorale onderwijsactiviteiten in deze sfeer. De leiding van de onderzoeksgroep is voornemens de lijn van onderzoek naar normering van MVO ook in de komende jaren te volgen. Methodiek en beoogde resultatenDe insteek van het onderzoeksprogramma blijft gericht op, zowel door positiefrechtelijk fundamenteel onderzoek als via rechtsvergelijking onderzoek, de grondslagen van (aspecten van) het nationaal en transnationaal ondernemingsrecht. Deze methodes worden eveneens benut in het kader van het onderzoek naar Corporate Governance, meer in het bijzonder naar Corporate Social Responsibility, bij welk laatste onderdeel ook een krachtig accent wordt gelegd op de multidisciplinaire benadering. Met zeer grote regelmaat worden cursussen en lezingen verzorgd op het onderzoeksterrein. Relatie tot de onderzoekschoolHet streven is in dit deelproject een bijdrage te leveren aan de centrale probleemstelling van de Onderzoekschool Ius Commune. Naast het verrichten van onderzoek als geprogrammeerd, vinden met zekere regelmaat projectgrenzen overschrijdende onderzoeksactiviteiten plaats, bijvoorbeeld op het terrein van het milieurecht in relatie tot de aansprakelijkheid van bestuurders. De relatie met de centrale leiding van de onderzoekschool is sterk ontwikkeld, ook veroorzaakt door het feit dat de coördinerend onderzoeksleider van het project tevens voorzitter is van het bestuur van de onderzoekschool, en uit dien hoofde veel in contact staat en samenwerkt met de directeur van de onderzoekschool en met de overige coördinerend onderzoeksleiders. Inmiddels werden onderzoeken op het stuk van het vergelijkend goederenrecht in relatie tot de eigendom van, en vruchtgebruik op aandelen (E. Bos, Vruchtgebruik op aandelen, diss. Maastricht 2005) alsook op het stuk van de rol van vennootschappelijke organen in het licht van dreigende insolventie (M. Olaerts, diss Maastricht 2007) afgerond en wordt getracht nieuw onderzoek gefinancierd te krijgen op het stuk van de nieuwe machtsverhoudingen in kapitaalvennootschappen, alsook op het terrein van MVO/CSR, mede in relatie tot uitgangspunten van rechtseconomie. De onderzoeksgroep tracht een stevige positie te verwerven in de nationale in internationale discussies rond de ontwikkeling van het nationaal en Europees Ondernemingsrecht. Vanuit dit streven is het verheugend dat vertegenwoordigers uit de onderzoeksgroep regelmatig in werkgroepen en begeleidingscommissies van onderzoeksactiviteiten worden betrokken dan wel worden verzocht om key notes op toonaangevende congressen te verzorgen en preadviezen te schrijven. Academische reputatie en effecten van de samenwerkingHet effect van samenwerking binnen de onderzoekschool is krachtenbundeling rond goed geformuleerde projecten en de daaruit voortvloeiende intense samenwerking tussen onderzoekers, als vanzelve het focus verleggend naar vakgebied overschrijdend- en multidisciplinair onderzoek. Hoewel de projectgroep Rechtspersonen in Europa een relatief geringe omvang heeft, is de output in termen van kwaliteit en omvang, zeer bevredigend. De academische erkenning komt tot uitdrukking in de uitnodigingen aan diverse onderzoekers binnen het verband om deel te nemen aan nationale- en internationale congressen, om toe te treden tot redacties van boekenseries en tijdschriften, om bijdragen te leveren aan bundels in buiten de onderzoekschool gelegen kaders, alsook tot het zitting nemen in beleidbepalende commissies c.q. het schrijven van preadviezen. De betrokkenheid van leden van de groep op thema's als Flexibilisering van het BV-recht, activistisch aandeelhouderschap alsook misbruik van rechtspersonen en IPR-Ondernemingsrecht is zeer groot. |
|||||||||||||||||||
|